In 2009 verbleef reporter Marnix Peeters een week lang in een naturistendorp in het zuiden van Frankrijk, La Sablière.
Met veel argwaan:
– Krijg je die gêne wel overwonnen?
– Is dat wel prettig, in je blootje op restaurant gaan?
– En overal om je heen die naakte waarheid?
We hebben Marnix Peeters gevraagd of we zijn artikel mochten plaatsen op onze site. Waarom? Omdat wij als organisatie het een mooie schets vinden van zijn eerste ervaring en hijzelf beschouwt dit als, in alle bescheidenheid, één van de hoogtepunten in zijn journalistieke carrière
Het was ook zijn opzet om, al reportage-schrijvend, zijn eigen vooroordelen aan de realiteit te toetsen, met dit meesterwerk als resultaat.
Ik schrijf dit op een snelwegparking langs de A6, ergens in de buurt van Lyon. Ik ben onderweg naar Saint-Privat de Champclos, een dorpje aan de rivier de Cèze, in Zuid-Frankrijk, zo ongeveer waar de Provence overgaat in de Ardèche. Heel mooi – die lavendelvelden staan vol in bloei, op dit moment.
Alleen: ik ben ook onderweg naar La Sablière, in het lang La Domaine de la Sablière, één van de grootste naturistendorpen van Europa. En ik ben er niet gerust in.
Ik was nochtans zelf met het voorstel op de proppen gekomen, op een vergadering voor de zomerreportages. Ik wilde iets vinden zoals Lourdes, vorig jaar: iedereen kent het, iedereen heeft er een zéér grote mening over, maar haast niemand met zo’n mening is er ooit geweest. Lourdes had mij verbaasd: já, ‘t is een Franse kermis, en een commerçe, en ik geloof niet in maagden, maar na een week in de Pyreneeën had ik toch andere dingen gezien: ongelooflijk veel samenhorigheid, en de ínzet van die mensen, gód. En als je door de kwezelarij heen kon kijken, straalde dat geloof ook nog wel iets uit waar je stil van werd – die duizenden behoeftige kelen die daar elke avond met hun bevende kaars over dat plein rolden, pikkelden en hinkten, van “Ave, avéééé Maria”. Dat was energie, positiéve energie, en eigenlijk had ik, mijn sarcastische tong ten spijt, maar één conclusie: respect.
Ik heb nu ook maar één conclusie, en die luidt: “lompe boer”.
Ik trek op een warme zomerdag mijn T-shirt nog niet uit – uit gewoonte, maar vast ook uit een soort van gêne. Ik draag een goeie grote zwembroek als ik ga zwemmen. Als ik ooit al eens gaan voetballen ben, samen met de mannen, stond ik als eerste onder de douche en was ik er als eerste weer onderuit, handdoek flink om de lenden. Zo leer je dat toch, als je klein bent? Je hébt als kind toch zo’n fase dat je te pas en te onpas je broekje naar beneden trekt, liefst met zoveel mogelijk ooms en tantes in het publiek, en als het even kan meneer pastoor – en dan krijg je toch een tik op je bol, als je niet snel weer keurig doet?
Maar het was er dus uit vóór ik het wist, op die vergadering, en iedereen knikte, weliswaar monkelend, goedkeurend, en een paar dagen later stond het geschreven en gedrukt op de Zomerlijst: “Een week bij de naturisten”. Er was, behoudens ziekte of ongeval, geen weg terug.
Dit is de top 3 van de grapjes, die dan volgen: Op 3: “Zorg dat ge daar zeker altijd uw gsm op zak hebt, dat ge bereikbaar zijt”. Op 2: “Het is te hopen dat het niet te hard dringen is, als ‘s avonds het buffet opengaat”. En onbetwist op 1, de barbecuemoppen: “Pas op voor de gensters”, “Sta maar niet te dichtbij”, “Druppel niet met de saus” en “Zie maar dat ge het juiste worstje erop legt”. Zóveel steun. Echt.
Om bloot rond te lopen heb je een vergunning nodig. Ik wist dat niet, maar telkens als ik probeerde een reservatie te maken, via het internet, stootte ik aan het eind op een niet-ingevuld veld: prière de complêter: N° de membre. Heb ik niet.
Het is ook niet eenvoudig om er áán te geraken, zo blijkt. Je moet, als nieuweling, voorgedragen worden door iemand die al lid is, en ik ken in de wijdste mijner omgevingen niemand die ik van zulke hobby verdenk.
Dat was hoopgevend. Ik ben meteen tegen de hoofdredacteur gaan zeggen dat het moeilijk, zo niet schier onmogelijk ging worden – dat het een besloten wereldje is waar je niet zomaar binnengeraakt. Zijn antwoord – “Doe maar wat uw best” – was kort maar duidelijk.
Het antwoord van Paul Lambrechts, voorzitter van de Belgische naturistenvereniging Athena, sloeg alle hoop aan diggelen: mits een grondig intake-gesprek, waarbij mij de beginselen van het naturisme zouden worden uitgelegd, kon een tijdelijke lidkaart geen probleem zijn. We maakten een afspraak in het naturistendomein in Ossendrecht, net over de grens, in Nederland. “Als het mooi weer is”, sprak Paul, “kunnen we al eens het park ingaan.” Een praktisch examen. Koud op de maag.
Het was twaalf graden en het miezerde, die dag in maart, en dus kwamen we de kantine van het domein niet uit. Het was zeer leerrijk: dat naturisme eigenlijk niet zozeer over bloot gaat, maar veeleer over respect, respect voor de natuur en voor de medemens, één worden met de omgeving, verdraagzaamheid en evenwaardigheid en vrijheid. Het klonk als iets uit de Franse Revolutie. Die vrouw met die vlag, die Marianne – had die ook al geen blote borsten?
Het zal allemaal wel, maar het neemt de zenuwen niet weg: als ik afrit 19 op de snelweg naar Marseille nader – de laatste halte vóór De Waarheid – hebben ze me flink bij de keel. Ik kan amper genieten van het landschap: de heerlijke lavendelvelden die inderdaad in volle bloei staan, de glooiende bergruggen vol wijnstokken, de onmetelijke zonnebloemheuvels, die tienduizenden gele hoofdjes die allemaal dezelfde kant uitpieren, aanbidders van dezelfde god. In de bochten sidderen de krekels, het is bijna zes uur en de hitte ligt dik over het land, Charles Aznavour droomt een liedje op 98 FM, Provence Local.
In het nieuws hebben ze het over een naderend onweer. Ik betrap mezelf erop dat ik álles aangrijp om de executie uit te stellen: als het straks gaat regenen, of misschien zelfs bliksemen, kun je moeilijk in je blootje gaan rondlopen, toch? Dan kan ik er nog eens een nachtje over slapen.
De wegen worden almaar smaller, tot ik ten slotte over een onverharde weg St.-Privat bereik: een kerk, een paar huizen, lui tegen een heuvelrug, een stenen kruis in een veld, een kraai die parmantig door de berm stapt.
En één wegwijzer. Naar het Domaine de la Sablière. Drie sterren. Niks geen vermelding, genre “Enkel voor blote mensen” of “Verboden voor gekleden”. Misschien is het een geméngd kamp – bloot en niet-bloot – dat zou tof zijn. Op de laatste wegwijzer staat het wél: “Exclusivement naturiste”.
Links van de weg begint het domein: elke honderd meter een bordje “Streng verboden voor onbevoegden en niet-leden”. Daar dient dat lidmaatschap voor, had Paul Lambrechts uitgelegd: anders krijg je altijd wel een paar onnozelaars die komen gluren, die niet om het naturisme geven maar die hun nieuwsgierigheid bevredigd willen zien. Of in het slechtste geval perverten.
Het baantje eindigt voor een slagboom. Ik zet de auto aan de kant, volg te voet de pijltjes, en stap even later de receptie binnen. Ik moet even wachten. Vóór mij is nog een dame die een probleem heeft met de boiler in haar vakantiehuisje. Na een minuut slaat hij telkens af, en wordt het water van de douche ijskoud, zegt ze. Lastig.
Ik bekijk de posters aan de muur, van activiteiten die het domein aanbiedt: van tafeltennis tot parapente. Ik bestudeer de verblijfstarieven. 700 euro voor een week. 600 in het laagseizoen. Pingpongbenodigdheden verkrijgbaar in het restaurant. Ik aai de oude, rafelige hond die in de hoek ligt, hij zeurt zachtjes en schudt met zijn schouders. Ik blader door een foldertje over het nabijgelegen Pont St.-Esprit – Ik doe er álles aan om toch maar niet naar die klagende vrouw te moeten kijken. Ze is, op een enorme strohoed na, spiernaakt.
Deel 2: De vuurdoop
De receptiebediende heeft kleren aan – dat is een opluchting, want dat praat toch gemakkelijker. “Uw lidkaart?”, vraagt hij. Zo achteloos mogelijk overhandig ik ze – ik wil niet te bleu lijken, maar ze is natuurlijk net nieuw, het plastiek glanst nog.
Ik betaal 20 euro borg voor een magneetkaart om de slagboom te openen, ik krijg de sleutel van mijn cabine en een kaart van het domein – “Hier is het zwembad en daar is de supermarkt”, stipt de vriendelijke jongeman met een fluostift aan. “U zal zich moeten haasten, als u nog iets wil gaan kopen, want hij sluit om zeven uur.” “En u moet zich nog omkleden”, knipoogt hij er achteraan. “Ah oui”, zeg ik, en hij merkt mijn onwennigheid. “Première fois ici?”, vraagt hij. “Ici oui”, zeg ik – toch gek dat een mens er vooral niet als een amateur wil bijlopen, zélfs niet in een naaktdorp.
Ik rijd een flink eind verloren op de steile weggetjes van het 62 hectaren grote domein, afgezoomd met kleine chalets en houten bungalows, half verstopt in het groen. Het is overal opvallend rustig, ik kom niemand tegen, hier en daar hoor je wat stemmen en gelach in het struikgewas. Als ik uiteindelijk Chaitaignier N°3 bereik, is het kwart voor zeven. Te laat om nog te gaan winkelen. Gelukkig, want wat ik wílde vragen, durfde ik niet: of het in de supermarkt mét kleren is, of zonder. Ik gok op met. Met dat ‘omkleden’ bedoelde hij vast: iets propers aantrekken, na zo’n lange, hete autorit.
Ik heb nog een boterham met Caprice des Dieux over, en ik had een vaatje rosé mee; na acht uur in de auto is de wijn warm, maar met een ijsklontje erin wordt hij drinkbaar. Ik installeer me op het terras van mijn huisje. Ik ga me even in het informatieboekje verdiepen.
Het begint met iets van de Bond Zonder Naam. Ik citeer het even: “Beste bezoeker, Naturistisch leven is uw eigen vrijheid beleven. Als u lekker in uw vel zit, voelt u zich ook vrijer met anderen. Niemand beoordeelt u, en trouwens, niemand kijkt naar u. Dat gevoel van vrijheid is niet uit te leggen, dat moet men ervaren. Het genot bloot te lopen, zich vrij te voelen, zonder schaamte, de zon op uw lijf te voelen, of de streling van wind en water, genieten van de rust, de omgeving, het leven zelf, in een sfeer van natuurlijkheid, vriendschappelijk-heid en warmte.”
Dat is allemaal erg poëtisch, en die streling van water en wind klinkt zelfs erg aanlokkelijk, maar één regel van dat gedicht zit me niet lekker: ‘Zonder schaamte’. Ik heb nog al mijn kleren aan, en ik zit hier rond te spieden als een gevluchte moordenaar.
Op de volgende bladzijde staat het huishoudelijk reglement van het domein. ‘1. Toegang’, ‘2. Veiligheid’, ‘3. Lawaai en stilte’ – na 22u wordt totale stilte gevraagd, enzovoort. ‘7. Dieren’ – honden moeten aangelijnd zijn in de buurt van het zwembad. Allemaal schappelijke dingen. En dan volgt punt ‘8. Bloot Zijn’. “Wanneer het weer het toelaat, is bloot zijn op het Domaine de la Sablière verplicht.”
Dat onweer waar ze het daarstraks op de radio over hadden, is een andere kant uitgedreven, het is half acht, de Provençaalse zon brandt nog flink in mijn nek, volgens de buitenthermometer is het 27 graden: ik ben, lijkt me, flagrant in overtreding. En nog belangrijker: ik dacht dat het van mógen was, maar blijkbaar is het van moéten. Ik blijf zo nog een tijdlang in die machtige stilte zitten rondkijken en nadenken – mijn cabine is blijkbaar erg afgelegen – en ik beslis dat het genoeg geweest is voor één dag; de vuurdoop is voor morgen.
Het is kwart na acht in de ochtend, het weer is van die aard dat het toelaat om het reglement te volgen, in het bijzonder punt 8. Ik sta voor de spiegel. Ik fiets geregeld. Ik heb een mooi bruin hoofd en armen en benen. Min de sokken, de fietsbroek en het fietshemdje: dat zijn strak afgelijnde, lijkbleke, spierwitte, aartslelijke vlekken. Ik heb er nooit zo bij stilgestaan; ik draag meestal een T-shirt, zelfs op warme dagen. Maar nu? Dat gaat blikken trekken. Ze gaan me ontmaskeren als absolute beginner, ze gaan denken dat ik zo’n pottenkijker ben, een amateur, een nepblote.
Ik had tijdens mijn intakegesprek, een paar maanden geleden, aan Paul Lambrechts, de voorzitter van Athena, een paar tips gevraagd om eraan te beginnen. Een stappenplan. Zijn antwoord was zeer kort, en bestond uit slechts één stap: “Gooi u.”
“Begin niet te weifelen”, had hij gezegd. “Er zijn er die eerst een dagje met een short rondlopen, dan met een klein zwembroekje, dan met een handdoekje rond hun middel. Werkt niet. Kies voor de korte pijn. Dat zal je ook de minste problemen opleveren. Want naturisten appreciëren het écht niet, als je gekleed rondloopt – hoe amateur je ook bent. Knoop dat goed in je oren: in een naturistendorp met een zwembroek rondlopen, is even opvallend en raar en aanstootgevend als op een drukke dag poedelnaakt op het strand van Oostende gaan flaneren.”
Alleen voor pubers wordt er een oogje dichtgeknepen – in de jaren dat die strijd voeren met hun lichaam en hun identiteit. En menstruerende vrouwen: die mogen tijdelijk een broekje aanhouden. Voor bange journalisten: geen genade.
En zo stap ik om kwart voor negen, na nog een half uur draaien en dralen, het baantje naar beneden op. Een kleine kilometer is het naar de supermarkt. Ik draag alleen sandalen, een zonnebril en een hoedje. In mijn boodschappentas zitten een T-shirt en een short, voor noodgevallen onderweg, en voor straks in de winkel.
Na twee-, driehonderd meter, voorbij de bocht, zie ik in de verte een koppel naderen. Ik probeer er zo ervaren mogelijk uit te zien – nonchalante tred, beetje tussen de tanden fluiten – maar ik voel die witte plekken op mijn lijf bránden.
Nog dertig meter. Ze gaan mij uitlachen. Vriendelijk goeiedag zeggen, en als ik voorbij ben, ga ik ze horen proesten – ‘Heb je díé gezien?’ Ik voel mij als een perfecte onnozelaar, met mijn belachelijke boodschappentas, mijn potsierlijke hoedje en mijn stomme Quechua-sandalen.
We passeren elkaar, ze knikken even, ik knik terug, ik zeg van de zenuwen ‘Bonjour’ én ‘Guten Tag’ – voor hetzelfde geld zijn dat Hollanders. Ik luister gespannen, maar ik hoor niks geen geproest.
Naarmate ik het dorpscentrum nader, wordt het drukker; er komen een paar auto’s voorbij met blote mensen in, ik begroet ze, niet te uitbundig, en ze groeten terug. Een jong koppel te voet, mooie gebruinde lui, ik zeg ‘Hallo’ – dat is internationaler – en ze zeggen ‘Bonjour’. Nog wat passanten. Eigenlijk valt het wel mee.
Dat is vaststelling één: waar je van nature schrik voor hebt, als je naakt over de straat loopt, is dat de mensen gaan lachen. Ik heb het tijdens mijn eerste 300 meter nog bedacht: dit is als zo’n droom die je wel eens hebt, dat je zonder broek op kantoor verschijnt, en voor de grootste consternatie zorgt. “Daar beneden in het dorp ga ik de enige zijn”, heb ik geknarsetand. “Schaterend en met hun hand voor hun mond gaan ze naar me wijzen, me nakijken, en hoofdschuddend voortlopen.”
No such thing. Wat in die brochure stond – ‘Niemand beoordeelt u, en trouwens: niemand kíjkt naar u’, dat klopt volkomen. Er wordt niet monsterend naar geslachtsdelen geloerd, er wordt niks in gedachten opgemeten en vergeleken, er worden geen wenkbrauwen opgetrokken – spottend noch bewonderend. Als ik tien minuutjes later de superette bereik, voel ik me al bij al vrij goed op mijn gemak.
Eén vraag tolt nog door mijn hoofd: waar en hoe moet je dan je kleren aantrekken, om te gaan winkelen?
Ik probeer naar binnen te gluren, maar ik kan, door die felle zon buiten, amper iets zien. De kerel aan de kassa heeft een lange broek en een hemd aan. Mijn hand tast in mijn boodschappentas naar mijn T-shirt, als plots een klant de zaak verlaat, met een prei en een zakje primeuraardappelen. Naakt.
Deel 3: Gaan winkelen
In de winkel stonden blote vrouwen tomaten te wegen, wasmiddelen te vergelijken, met hun al even blote man te discussiëren wat ze die avond zouden eten, en tegen hun blote kinderen te zeggen dat ze niet moesten zeuren want dat ze al snoep genoeg hadden. De enige plek waar het echt onprettig was, was bij de ijskasten. Daar krijg je doorgaans met kleren áán al een onaangename koudeprik van, in je blootje is het ronduit vervelend. Echt hóóg zullen de winkeldiefstalcijfers hier niet zijn, loop ik te denken – ‘t is maar een los idee.
De angst om uitgelachen te worden, is al voorbij. Het lijkt alsof niemand op je let. En als ze op je letten, lijkt het alsof er niks abnormaals aan de hand is. Bij terugkomst uit de supermarkt bleek de bungalow naast de mijne plots bevolkt, een Fries koppel met twee vlasblonde zoontjes was aangekomen. De man kwam even een praatje slaan – het was een flinke reis geweest, van boven Leeuwarden tot hier, en ze hadden file gehad in Antwerpen en rotweer bij Dijon, en zijn vrouw kon niet rijden, dus had hij de hele trip aan het stuur gezeten. Als je het tafereel objectief zou gadeslaan – de smalltalk van twee blote buurmannen, de vuisten in de zij – zou je in de lach schieten.
Grote bedenking: zou er dan toch nog iets in je hersenstam zitten van héél lang geleden, van vóór de berenvellen en dierenhuiden, dat maakt dat je dit als heel natuurlijk accepteert? Het moet haast wel.
Eén onzekerheid blijft wel nog overeind – het was één van de vooraf door vrienden en collega’s vaakst geuite bezorgdheden/meest gestelde pestvraagjes: ‘Stel dat je iemand tegenkomt die je kent. ‘ Zo’n anonieme Fries is zo’n drama niet, maar loop hier de wijkagent maar eens tegen het lijf, of een collega van de boekhouding met een geheime hobby, of de buurvrouw bij wie je weleens een ei gaat lenen?
Volgens FBN, de Belgische naaktbond, zijn er in ons land zo’n 30.000 naturisten: één Belg op de 333, dus. Dat klinkt veel, maar wat rekenwerk stelt me gerust: van alle 333 mensen die ik van dichtbij of van veraf ken, loopt er één recreatief in zijn blootje, en die moet dan al uitgerekend nú, uitgerekend in dit domein, op vakantie zijn, en dan moet je ‘m in de uitgestrektheid hier ook nog ‘ns tégenkomen, tussen de prei en de patatten in de groenterayon: ik besluit dat die kans té klein is om me er veel zorgen over te maken.
De metser zijn truweel, de flik zijn matrak, de naturist zijn handdoekje: er wordt van je verwacht dat je altijd en overal een handdoekje mee hebt. Waar je ook gaat zitten, op een kruk aan de bar of in een plastic zeteltje aan het zwembad: handdoek leggen. Ik ben er in de Hema een stapeltje gaan kopen: van die kleine witte, formaat zitvlak, met niet te veel ribbels.
Ik had tijdens mijn voorbereidend examen bij Paul Lambrechts geopperd dat dat af en toe ook wel handig zal zijn voor het toedekken van gênante situaties. De man keek me aan alsof hij het in Keulen hoorde donderen. “U zult snel merken”, zei hij, “dat dat niet aan de orde is. Naturisme gaat niet over seks of opwinding. De mensen dénken dat: ze associëren ‘naakt’ met ‘lust’. Maar ik heb in de 30 jaar dat ik het beoefen, hooguit drie keer zo’n ‘gênante situatie’, zoals u het noemt, gezien. En dat is dan inderdaad eenvoudig te verhelpen, met een doekje erover.”
Jammer genoeg trekken naturistendorpen soms ook frivoler volk aan, had Lambrechts gezegd. “En dán krijg je de excessen die de media halen, die het grote publiek dan voor waar aanneemt en veralgemeent: Cap d’Agde is zo’n dorp waar ze de teugels losgelaten hebben, dat volledig ontspoord is, dat uitgegroeid is tot een waanzinnig sekspark. In Bredene, op de naaktstrook, hebben ze stilaan wat hetzelfde probleem: ze krijgen er last van kickzoekers, die het voor iedereen verbrodden.”
Het is de middag van mijn eerste dag in La Sablière, en de zon staat hoog en vurig in de Provençaalse lucht, en nu de testwandeling vanmorgen zo rustig is verlopen, zet ik mijn ontdekkingstocht verder. Ik stippel op mijn kaartje een route uit langs het zwembad en het rivierstrand. Maar eerst insmeren tegen de zon. Vooral voor de zones die zelden of nooit het licht zien, heb ik een factor 30 meegebracht: je wilt het dáár vooral niet op een verbranden zetten, stel ik me voor, en ik wil zeker niet een hele week op blaren zitten.
Ik stel vast, in mijn reiskoffer op zoek naar de zonnecrème, dat ik zeven T-shirts en een hele reeks onderbroeken en kousen heb ingepakt. Uit gewoonte? Of was het een vorm van stil, zinloos verzet tegen wat komen moest?
Even een checklist maken: handdoek, hoedje, zonnebril. Ik heb het gevoel dat ik iets vergeet. Geld. Om onderweg een flesje water te kopen, met die brandende hitte. Maar waar stop je dat dan?
Ik ben, in geklede toestand, een zakkenmens. Ik draag trunks, broeken met vijf-zes zakken, ik heb altijd alles bij me wat ik nodig heb. Goed georganiseerd. Sleutels links, portefeuille rechts, brillendoos op de linkerknie, tramkaart en rijbewijs op de rechter, gsm in de achterzak. Daar sta je dan toch even reddeloos naar te kijken, naar je blote lijf, zonder opbergfaciliteiten. Ik doe een briefje van 20 euro en wat kleingeld in het zakje van de Hema waar mijn handdoekjes in zaten: daar kan ook mijn fototoestel bij, een zakdoek, en de sleutel van mijn bungalow.
Tijdens de tocht naar beneden passeer ik een prikbord met daarop de activiteitenkalender van deze week.
Maandag: jogging met Georges. Aansluitend aquagym. Dinsdag om 10 uur: boogschieten voor volwassenen. Namiddag: jeu de boules. Woensdag: fietstocht. Laatste donderdag van juli: verkleed bal. Thema: Brazilië.
Verkleed bal? In een naaktdorp? Als ik voorbij de receptie loop, ga ik uitleg vragen aan Jean- Michel. “We organiseren er een drietal per zomer”, lacht hij. “Het is de bedoeling dat je een paar accessoires draagt, een Braziliaanse pluim in je haar of groen-gele kousen of wat armbanden, maar het blijft in essentie natuurlijk een naaktbal. Ik geef toe: het klinkt wat raar.” Ook al die andere activiteiten verlopen ongekleed – dat petanquen, tot daar aan toe, maar zelfs het fietsen.
Langs het paadje naar het zwembad staan drie pingpongtafels. Even verderop is een volleybalveld. Op dit uur van de dag is het te warm om te spelen, maar ik ga straks of morgen nog eens terugkomen: het blijft een superraar idee, springen en smashen zonder broek aan. Het strand is zonder meer prachtig. Paradijselijk.
Een mooie zandstrook aan een kalme, deels ondiepe rivier, helder water met visjes erin, aan de overkant een machtige rotspartij, her en der begroeid met bomen; lui liggen de badgasten op hun handdoeken te spinnen in de middagzon. Het is muisstil.
Ik vlij me neer. Ik kijk wat rond. Uit het diepe deel van de rivier komt een oudere, grijze man naar de oever gestapt. Hij wordt in stapjes zichtbaar, zoals Halle Berry in de film: hoofd… schouders… borst… buik. Ik schrik me een ongeluk.
Deel 4: Op restaurant
Hij tastte er af en toe wat onwennig naar – hij bleek vrij nieuw te zijn – maar hij liep er voorts toch nogal onbezorgd mee rond, en op een béétje een verraste blik hier of daar na (niet in het minst de mijne) schonk niemand er eigenlijk aandacht aan. Dat zie je op de dijk van Oostende niet.
“Ik voel me er alleen hiér mee op mijn gemak”, zegt de man. “Ik moet er mee leven, ik heb kanker gehad, het is geen pretje maar het went wel. Dat ziek zijn was al lastig genoeg, ik wil niet dat het nu ook een streep onder mijn leven trekt. Dat ik mijn grootste plezier – zwemmen en zonnen – erdoor moet opgeven. ‘t Is zoals je zegt: in Cadzand gaan ze voor je op de loop of staren ze je weg, met zo’n ding. Hier niet. Je bent de eerste die me erover aanspreekt. De mensen malen er niet om.” “Het leven hoeft echt niet te stoppen omdat er een zakje aan je buik hangt.”
Een dag later zag ik een vrouw, ook een oudere dame, met één borst. Waar de andere had gezeten, was alleen nog een naad zichtbaar. Ze speelde met haar kleinkinderen in de Cèze, niemand keek op, raar of scheef. Fantastisch eigenlijk
“Dat is waar het hier over gaat”, zegt Gert, een West-Vlaming die samen met zijn vrouw en twee kleine kinderen op het strand zit. “Mensen die het niet kennen, stellen zich er een soort van kijkshow bij voor, een gluurspektakel, maar het is in feite precies het omgekeerde: of je nu bleek of donker bent, mooi of lelijk, een achterwerk vol met kuiltjes hebt of een gestroomlijnd sportlijf, er wórdt niet geloerd. Er is geen enkele plek waar je zo met rust wordt gelaten, zolang je je aan de – vaak ongeschreven – wetten houdt.”
Ongeschreven wet 1: is rust: Vakantiedorpen – zeker dit soort grote, 62 hectaren, 500 logeerplekken – dat is doorgaans: blèrende stereo’s, geroep en gelal, zatte Hollanders die na hun laatste kratje Amstel om drie uur ‘s nachts nog even, op de tonen van Frans Bauer, in polonaise de maan gaan groeten.
Op een paar kwetterende kindjes na, een kijvende moeder, af en toe een auto, wat gepraat en gelach bij de barbecue, een baby met een boze droom, is het in La Sablière muisstil. De krekels maken veruit het meeste kabaal.
Ongeschreven wet 2: properheid: Nergens papiertjes, verpakkingen, afval, peuken. De weinige mensen die je op het strand ziet roken, hebben zelfs hun eigen asbakje bij.
Ongeschreven wet 3: soberheid: Er wordt wel wat wijn bij het eten gedronken en je ziet mensen op hun terras genieten van een fris biertje, maar aan het strand is er bijvoorbeeld géén bar. “Dat overwegen we ook niet”, zegt Stefan, de Nederlander van de receptie. “We laten er veel inkomsten door liggen, maar het is wat het is: ik denk niet dat wij, in de 35 jaar dat we bestaan, ooit al in een dronkemansruzie of een vechtpartij zijn moeten tussenkomen. Wij hebben in volle zomer twee securityjongens, voor een terrein van 1.500 mensen. Veel meer dan wat discreet rondwandelen, hebben die niet te doen.”
Discreet begint mijn maag te knorren: het is al na de middag, en ik ga het restaurant van La Sablière uitproberen. Hoewel er ‘s avonds, voor het diner, gekleed volk wordt getolereerd, is het overdag ook hier verplicht naakt. Ik bestel een pizza Ardèche, met spekjes en geitenkaas en room, en ik merk dat ik toch wat dichter bij de tafel ga zitten dan ik gewend ben – je zou maar eens morsen.
De koks en het zaalpersoneel zijn wél gekleed – “Dat hoort zo, mijnheer, dat zijn de Franse arbeidswetten. Sta overigens maar eens in de keuken, voor een hete oven. En hoewel je hier in een naturistendorp bent, stellen de meeste mensen het op prijs dat de obers gekleed zijn.” Fair enough, al geeft het je toch een onbehaaglijk gevoel: bloot aan tafel zitten, en de rekening krijgen van iemand met een broek en een hemd aan; het maakt je kwetsbaar, het trekt de verhoudingen scheef. Was dat een lachje, op die garçon zijn lippen?
Ik loop terug naar het strand – er is nogal wat autoverkeer op de smalle wegen (alle inzittenden zijn bloot), een man op een racefiets zwoegt de heuvel op (naakt, op z‘n helm en een – zo te zien speciaal ontworpen -zadeldoekje na). Stel dat er hier een ongeval gebeurt, loop ik te bedenken.
Stefan van de receptie heeft het laatst nog meegemaakt, vertelt hij. Een man die onwel geworden was, de ambulance werd erbij gehaald – “Die kerels zijn wel wat gewend – en we hebben hem snel een short aangetrokken, vóór ze hem meenamen.” ‘t Is anders zo lullig aankomen, in dat ziekenhuis.
Voorts heeft La Sablière een eigen technische dienst, ook allemaal naturisten, die het gros van de problemen kunnen oplossen; “Het is een écht dorp, hé”, zegt Stefan. “Als straks in je bungalow de waterleiding stuk is, repareren we die zelf. ‘t Zou nogal wat zijn, als we daar telkens werkmannen van buiten voor moesten laten komen. Dat kun je ook niet maken, tegenover je gasten: een elektricien die hier zijn ogen wat de kost komt geven.”
De volgende ochtend, met een kopje koffie op het terras van mijn bungalow, zit ik me te verwonderen over hoe snél ik dit gewend ben geworden: bed uit, douche in, wandelingetje naar de winkel voor een stokbrood en de krant, terras zitten, zwembadje doen, alles in één vloeiende beweging, zonder om-, uit- of aankleden.
Als ik ‘s middags beslis om een uitstap te maken naar het nabijgelegen Pont St-Esprit, een stadje aan de Rhône dat ik tijdens de heenreis was voorbijgereden, trek ik met tegenzin mijn kleren weer aan: véél te warm, meteen een zweterige boel, dat plakt, dat broeit. Drie uur later – ik ben niet verder geraakt dan het sublieme middeleeuwse dorpje Aigueze – laat ik me met een zucht van opluchting terug in m’n terraszetel zakken – zonder al die kleverige vodden aan mijn lijf.
Ik was nog even bij Stefan gestopt, aan de receptie: toen ik door het piepkleine St-Privat de Champclos reed, het dorpje waar La Sablière gevestigd is, vroeg ik me af hoe zo ‘n kleine gemeenschap op de komst van zo ‘n kolossaal blootdorp had gereageerd. “In het begin argwanend”, zegt Stefan. “Het gebeurde dat mensen de weg naar ons vroegen, en dat de dorpelingen met hun schouders trokken: ‘Sablière? Tiens. Connais pas’. Maar na al die jaren zijn ze het gewend: er zijn wat handelszaakjes opengegaan, een restaurantje, ze verkopen lavendel langs de weg.”
Het doet me denken aan wat Paul Lambrechts – de Belgische naturistenbaas – verteld had over Ossendrecht, het domein net over de grens met Nederland: toen dat in 1958 openging, stak er een storm van protest op in het kleine dorp. Heidens en des duivels, noemden ze het. “We hebben dat toen heel simpel opgelost”, lachte Paul. “We hebben de plaatselijke pastoor bereid gevonden om elke zondag – weliswaar gekleed – de mis te komen doen. Van toen af hoorden we de burgemeester niet meer, en smolt het protest als sneeuw voor de zon.”
Bizar genoeg ligt het naturisme vijftig jaar en een heleboel emancipatie later, opnieuw onder vuur. “In Nederland zijn al twee naaktcentra gesloten, na klachten van moslims”, zei Paul Lambrechts. “Erg jammer, want we hébben het al een beetje kwaad. In de jaren 70 en 80 stond de politiek fel achter ons – vooral in de gedaante van Rika De Backer, die ons een voorbeeld voor de sportbeoefening vond, en die ons veel middelen toeschoof. Vandaag is dat geminderd. En we geraken bovendien de jongeren een beetje kwijt, die meer van spectaculaire vakantiebestemmingen zijn gaan houden – die wat minder boodschap hebben aan onze idealen van rust en respect.”
Deel 5: Volleybal!
Daar ben ik nu écht eens benieuwd naar: of je met alleen zo’n handdoekje onder je achterwerk op een prettige manier met de fiets kunt rijden. Ik ben redelijk verontrust als bij het vertrek driekwart van de deelnemers een korte broek blijkt aan te hebben.
“Dat is kenmerkend voor La Sablière”, zegt Christian, de groepsleider. “Wij zijn hier een tamelijk vrij domein – in sommige omstandigheden wordt een stukje textiel gedoogd.” Blijkt dat er ook naaktfundamentalisten bestaan, hardliners die geen enkele bedekking dulden; “Het is een tamelijk kleine groep”, zegt Christian, “maar zelfs geroutineerde naturisten zoals ik worden er wat ongemakkelijk van: in hun dorpen mag geen vlees gegeten worden, er mag niet gerookt worden, als je een glas wijn bij je groenten drinkt, wordt er afkeurend gekeken. Echt geitenwollensokkennaturisten” – een leuk woord voor de Scrabble.
De fietsen hebben brede zadels, en met mijn handdoekje dubbelgevouwen, lukt dat aardig. Alleen recht op de trappers staan is geen goed plan: dan is je handdoek ribbedebie. Onderweg laat ik Christian verder uitleggen hoe dat zit, met al die gradaties in de naaktheid. Waarom iedereen het altijd over ‘nudisme’ heeft, bijvoorbeeld, en waarom een naturist daar lastig van wordt. “Nudisme is naturisme in de enge zin”, zegt mijn fietsbroeder. “Het is naaktlopen om het naaktlopen – er zit voorts geen enkele filosofie achter. Een naturist daarentegen wil bewust afstand nemen van de kunstmatige, door de technologie geregeerde maatschappij. Er zit een doel achter: weer meer respect krijgen voor de natuur en de mens, streven naar eenvoud en onbekrompenheid.”
Dat van dat respect, dat lijkt alvast te kloppen – al is het een beetje onder druk van de omstandigheden: je smaalt niet op een ander, als je zelf met al je onvolkomenheden te kijk loopt.
Dat afstand nemen van de technologie is een vreemde gewaarwording. Op het strand of aan het zwembad zie je niemand gsm’en of sms’en, niemand zit op een spelconsole te tokkelen, of ligt aan een iPod gekluisterd. ‘t Is ook geen evidentie om er één méé te hebben. Maar in de bungalows is er ook geen televisie, en alleen in het hoogseizoen wordt er eens in de week een film vertoond in het ontmoetingscentrum, en af en toe een discoavond gehouden voor de jongeren – liefst gekleed.
Na het fietsen een frisse duik: het gaat zonder omkleden, en dat is zonder fout het aller leukste van deze vakantie-ervaring: het enige waar je ‘s ochtends bij het buitengaan aan moet denken, zijn je sandalen, je zonnebril en je handdoek.
Tegen de afrastering naast het zwembad staat een kunstbeen. Ik had het eerst niet gezien: ik moet nogal geschrokken zijn, en de eigenares, een dame van een jaar of vijftig, heeft dat vast gemerkt. Ze ligt op haar rug in het water, en als ik even later voorbij zwem, knipoogt ze even. Dit is effenaf fantastisch: waar mensen hier, doordat het uiterlijk gewoon van geen tel is, zich schroomloos mee in het openbaar durven te vertonen.
Die man met zijn stoma in de rivier, die vrouw met haar afgezette borst, nu deze eenbenige zeemeermin: geen mens neemt er aanstoot aan, het is wellicht de enige plek waar ze ongestoord en zoals iedereen anders vakantie kunnen nemen.
Twee prachtige meisjes van zeventien, achttien duiken het water in; een schattig ouder koppel schuifelt hand in hand door het ondiep; een beer van een behaarde Spanjaard komt eraan; de blikken die worden uitgewisseld, zijn kort en neutraal. Niet begeerlijk, zelfs niet geïnteresseerd; niet afkeurend, zelfs niet kritisch.
Om drie uur begint het volleybal; er zijn maar zeven gegadigden – allemaal mannen – dus wordt er maar wat over en weer getoetst, af en toe een sprong, een smash: het is wellicht dat vreemde gezwiep, dat van een afstand tot de verbeelding spreekt, maar ik ben het nu al zo gewend dat het amper nog opvalt – laat staan dat het stoort.
‘s Avonds is er aan het zwembad een optreden: een plaatselijke covergroep, Mega Hertz, komt helemaal aangekleed (en voor een half gekleed, half bloot publiek) twee uur lang nummertjes zingen. De groepsnaam deed al het ergste vrezen, de zanger is een verschrikking; als ik tegen middernacht nog wat op het terras van mijn bungalow met een ijskoude Duvel zit na te puffen van een ongewoon inspannende dag, galmt hij nog altijd tegen de heuvel op: de avond was behoedzaam begonnen met Dire Straits en Genesis, voor de finale heeft hij Nirvana en AC/DC bovengehaald, om er de bijl in te zetten. “Highwéééé to hè-hèèl”, blèrt hij in het Frans. “Zwijg, houdt uw mond, Tony”, mompel ik in het Italiaans terug.
Deel 6: Slot
Wat je in de Vlaamse heimatfilms ziet, klopt inderdaad: honderd jaar geleden trok een mens op een warme dag zijn kleren uit, en sprong zonder complimenten in de plaatselijke visput. En dan kwam de bourgeoisie met haar badmode, en de preutsheid zette zijn stempel, en binnen de kortste keren liep iedereen als aangeklede clown over het strand en langs de oever.
Vandaag is naakt overál, je kunt de televisie niet opzetten of je ziet een blote kont, een tijdschrift niet openslaan of er staat een borst in, “Máár”, zegt Jozef – een Kempenaar die al bijna twintig jaar elke zomer naar La Sablière komt – “het is het verkéérde bloot. Het bestaat niet. Het is onnatuurlijk – zó perfect. En daardoor zijn de mensen bang geworden van hun eigen lichaam. Denken ze dat ze niet normaal zijn, als ze op hun veertigste een buikske hebben en – zie naar ons Regien – de borsten een beetje minder hoog van hun toren blazen.” “Dat is normaal, hè”, zegt Regien, en ze gebaart op z’n Jozefs met haar twee handen naar haar boezem, die niet meer dezelfde is.
Wat opvalt (1): een iets dikkere mens zónder zwempak loopt op één of andere manier minder in de kijker, dan mét. Wellicht doordat je referentiepunt weg is, en er nergens iets overhangt of uitbulkt. Doordat overigens iederéén naakt is, lét je er na een tijdje gewoon niet meer op – het wordt een evident decor.
Conclusie (2) – het is een klassieker, maar het klopt als een oude zweer: helemaal naakt is véél minder prikkelend dan Met Nog Een Klein Beetje Kleren. Er liggen hier op het strand mooie jonge vrouwen, met borsten waar Regien alleen nog van kan dromen, en haast marmeren achterwerken, en ‘t is niet dat je dat niet zíet, maar het is wat het is. Het knipoogt niet, zoals een minuscuul broekje dat soms wel kan.
En (3): vertimmerde en versneden lichamen zie je hier níet. Wellicht zou iemand met een Jeff Hoeyberghs-verleden zich hier juist op het ongemak voelen, in al die natuurlijke vanzelfsprekendheid, die mooie schaamteloosheid, die algemene aanvaarding van de menselijke ontoereikendheid. Wellicht zou zo iemand hier wél blikken trekken – zeker geen bewonderende, en zelfs niet per se van afkeuring, maar van onbegrip: wat een nodeloos vertoon – wie trapt dáár nu in?
Ik was nog één petite histoire over La Sablière vergeten, uit de mond van Stefan van de receptie: jaren geleden was hier een Nederlands gezin gestrand, hopeloos verloren gereden met de auto, bijna middernacht, twee doodmoeë en zeurende kinderen op de achterbank; daar beneden in St-Privat een wegwijzer naar een vakantiedorp gezien, en beslist om hier de nacht door te brengen. Vanwege die uitgebluste kinderen had de receptioniste gezegd dat papa de volgende ochtend maar eens moest terugkomen, om alle formaliteiten te vervullen. Ze hadden geen flauw idee waar ze terechtgekomen waren, tot ze ‘s anderendaags de deur van hun bungalow opengooiden, en hun buren poedelnaakt op hun terras zagen zitten – “Hoi, hiep, goeiemogge”.
Uiteindelijk zijn ze gebleven, en zijn het jaar erop zelfs teruggekomen.
Ik heb deze week elke dag twee, drie – veelal argwanende, in het beste geval plagerige – sms’en van het thuisfront gekregen. “Hoe marcheert het, in uw blote?” “Is hij al verbrand?” “Heb je al gevolleybald?” “Ik mag er niet aan dénken waar je daar je gsm aan vasthecht”. En een paar keer de klassieker – of tenminste een variatie op “Zie toch maar dat je het juiste worstje op de barbecue legt”.
Maar alles waar ik vijf dagen geleden zo’n schrik voor had – bekeken en uitgelachen worden, mijn eigen ingebakken gêne, de gewenning van meer dan veertig jaar – het was allemaal heel snel weg. De kassei in mijn maag, toen ik vorige zondag de receptie binnenstapte en daar van die blote mevrouw met haar boiler probeerde weg te kijken, was in een wip verteerd.
Ik ben nog nooit zo weinig bekeken als tijdens deze week – hoewel er in principe net iets méér te zien was dan tijdens andere vakanties. Lastiggevallen? Zelfs niet aangesproken. Het voelt alsof iedereen hier tot bijna in het absurde in zijn waarde gelaten wordt, dat je private ruimte – precies doordat ze kwetsbaarder is dan anders – met zeer grote omzichtigheid en respect wordt behandeld.
Nog twee slotbedenkingen. Veeleer futiele.
Gepubliceerd met de toestemming van Marnix Peeters
https://twitter.com/peetersmarnix Journalist & Auteur